Het kan zomaar gebeuren. Een moment waarop je plotseling iets beseft. Ook al is het van bijna zestig jaar geleden. Onlangs, op een zaterdagmiddag.
Ga je even mee? De zestiger jaren. De wijk waarin ik woonde, Eerschot, was toen nog de buitenste bebouwing van ons dorp. De lagere school bestond nog uit een jongens en meisjes versie en op zaterdagmorgen ging je nog naar school. Mijn klas was een mengeling van jongens uit de wijk en van de geurende boerderijen uit de omtrek. Wereldnieuws drong nog niet door. Eerschot was de wereld en de herinneringen zijn goed. Verstoppertje spelen in een wijk in aanbouw, vuurtje stoken in de rioolbuizen, een dam bouwen in de sloot en je vergapen aan lekkere roze snoepjes die op nummer 7 door het huiskamerraam verkocht werden. Als het donker werd, ging je naar binnen.
Een klas vol met jongetjes, deugnieten maar ik deugde toch wel. Namen als Martien, Harry, Henk, Gerard, Rinus, Dirk en dan Jan natuurlijk. Welk gezin had geen Jan? Maar liefst vijf had je ervan in onze klas. Gebruik van achternamen is dan hard nodig want tegen wie riep hij als meester riep: ‘Jan, rechtzitten’. In onze klas was nog iets bijzonders aan de hand. Ik had een naamgenoot en dat ging verder dan Jan. Er was er nog een, nog een Jan van den Brand. En om het allemaal nog wat lastiger te maken: wij zaten jarenlang náást elkaar.
Het zal juffrouw Ketelaars van de eerste klas geweest zijn, vermoed ik. Was zij het die het dilemma te lijf ging? Hoe houd ik die twee brave jongetjes uit elkaar? Want als zelfs Jan van den Brand roepen niet meer werkt dan is er iets meer nodig. Er moet vast een dag geweest zijn waarop zij dacht: ‘ik ga ze nummeren’. Hoe simpel. Zo ontstond er een Jan van den Brand1 en Jan van den Brand2. Het werkte en we deden er jaren mee.
We zijn inmiddels die bijna zestig jaar verder. Eigenlijk heb ik nooit echt nagedacht over die een en twee. Tót voor enkele weken. We kennen elkaar nog en wonen geeneens zo ver uit elkaar, ik kwam hem vóór zijn huis tegen. Het was die bewuste zaterdag en ik riep op mijn allerjoviaalst: “Ha, die Jan den Brand” en ik fietste weer verder. Ondanks die jaren broederlijkheid spreken we elkaar nooit meer, jammer eigenlijk.
Vraag me niet waarom, maar dit moment bleef hangen. Ik ging weer terugdenken aan die schooltijd en aan het feit dat we nummer een en twee waren. Wat heeft die juffrouw Ketelaars doen bepalen wie nummer één was en wie nummer twee? Nee, zo had ik er dus nog nooit over nagedacht. De ene Jan iets meer op de voorgrond, de ander wat minder, de een wat kleiner dan de ander. Was daar het criterium voor wie welk nummer kreeg? Of had het iets met de ouders te maken? Er moet iets geweest zijn dat haar keuze bepaalde, misschien heel onbewust. Na al die jaren is het voor mij opvallend genoeg best wel duidelijk waarom één een was en twee twee. Als je die twee mannekes naast elkaar zou hebben zien staan zou ik denk ik ook zo genummerd hebben. Een volstrekt nieuwe gedachte voor mij, niet eerder zag ik het zo. En plotseling viel er nu bij mij veel op zijn plek. Zo’n schijnbaar onbeduidend dingetje is herkenbaar in de rest van je leven. Zij zag het.
Het uitreiken van een nummer op die manier. Onschuldig. Maar misschien toch met veel betekenis. Wat zegt de volgorde? Is nummer twee wel de gelijke van nummer één. Ja natuurlijk is al snel de redenering. Maar hoe vindt één dat? En twee dan? Wat vinden de ouders ervan? “Wát? Nummer twee, onze Jan is nummer één“. Er was bepaald geen ophef, zo was het gewoon. Meisje Ketelaars had het bepaald. En ik, stond ik op de juiste positie? Overduidelijk ja want ik had het beste nummer.
En wat vind ik dan eigenlijk zo passend aan mijn beste plaats? In veel van wat ik gedaan heb, in alles van wat ik ben herken ik mijn plek. Een heerlijke plek wat mij betreft, ik zou geen andere willen en ik doe het er graag de rest van mijn leven mee. Ik geniet van die gedachte.
Ja, die plek is van mij. De beste plaats die je kunt hebben. Ik ging naar de middelbare school, militaire dienst en hoeveel bedrijven wel niet. En steeds had ik die plaats, achterwaarts redenerend oh zo duidelijk, ik zocht hem steeds op waarschijnlijk. Niet dat ik me dat ooit zo bewust realiseerde maar op mijn zesde was hij toch al bepaald. Tsja, iemand moet die plek innemen hè. Maar ondanks dat niet-realiseren filosofeer ik toch wel eens waar je zou willen staan als je, zeg maar, de belangen in je leven voorstelt als een lange rij mensen. Niet achteraan, niet in het midden, nee, op mijn plek, basta.
Juffrouw Ketelaars leeft niet meer anders had ik het haar nog eens kunnen vragen. En als ik Jan van den Brand zie moeten we eens bijpraten. En zo blijf je maar denken. We zijn nooit af. En jij? Waar sta jij in de rij?
“Ik ben niet wat me overkomen is, ik ben wie ik verkies te worden” (Carl Jung).
Even voor alle duidelijkheid: ik was nummer twee.
Jan